Tijdens dromen zijn onze hersenen bijzonder creatief bezig. We denken niet logisch, lineair en doelgericht (zoals overdag) maar juist onlogisch en associatief. Dat zorgt ervoor dat dromen vaak zo bizar zijn: op ieder moment kunnen allerlei personen, voorwerpen of omgevingen in de droom verschijnen (of zelfs personen in elkaar veranderen). De verschillende dingen in een droom worden op deze manier met elkaar in verband gebracht. Dat levert iedere nacht een stroom aan nieuwe ideeën op.
Nadeel is alleen dat de meeste nieuwe ideeën onzinnig zijn. De meeste mensen weten namelijk (nog) niet hoe ze de inhoud van hun dromen kunnen sturen. Daarom dromen we over vrij willekeurige ervaringen van de afgelopen dagen, oude herinneringen en fantasiebeelden. De nieuwe ideeën die daaruit voort komen zijn overdag niet heel erg zinnig.
Iedere nacht weer worden oude en nieuwe zaken met elkaar in verband gebracht op een manier die je overdag niet eens zou kunnen bedenken. Aangezien we maar liefst twee uur per nacht dromen (we hebben ongeveer tussen de vijf en zeven dromen per nacht) is de potentie dus groot. Je droomt één volle maand per jaar en gemiddeld zeven volle jaren per mensenleven. Als je vijftig wordt, heb je al zo’n 100.000 dromen gedroomd.